Skip to main content

Een multinational moet geld verdienen, maar heeft ook de opgave om de wereld duurzamer en welvarender te maken. Dat vond CEO Paul Polman van Unilever. Jeroen Smit reconstrueert Polmans spagaat.

bron: De Groene Amsterdammer
door: Christiaan Weijts

Bij de geboorte van zijn eerste kleinkind, in 2015, schrijft Paul Polman, de toenmalige CEO van Unilever, een open brief, bestemd voor het jaar 2030: ‘Je bent geboren in 2015, een jaar dat zal worden erkend als een keerpunt in de geschiedenis. Je leeft dan hopelijk in een wereld waar het gezonde bedrijfsleven werkt binnen de grenzen van wat de planeet aankan.’

Niet bepaald het soort teksten dat je zou verwachten van de baas van een van de grootste beursgenoteerde multinationals. En dat is precies wat Polman tot zo’n boeiende hoofdpersoon voor een boek maakt: zijn verdeeldheid tussen het geld en het goede doen voor de wereld.

Dat er maar weinig fictie verschijnt met het grote bedrijfsleven als decor is op het eerste gezicht logisch. De enscenering van vergaderzalen, kantoortuinen en mannen in pak is verrekt eentonig. Bovendien kennen romanschrijvers dat milieu doorgaans heel slecht. Het vergt nogal wat om, zoals Peter Buwalda in zijn tweede boek deed, een personage te enten op een Shell-topman.

Aan de andere kant: waar zijn de Richard the Thirds en de King Lears van onze tijd anders te vinden dan in de CEO-boardrooms van multinationals? Daar zetelt de macht. Daar sluipen hebzucht, wraak en hybris binnen. Daar spelen de Griekse tragedies van nu zich af, zij het bedekt, diep ingegraven in jaarstukken, contracten en vergadernotulen.

Je moet er het drama geduldig uithakken. Dat is de specialiteit van Jeroen Smit, die twee boeken schreef over twee falende leiders, Het drama van Ahold (2004) en De prooi (2008), de grote bestseller over ABN Amro, die ook als serie en toneelstuk een groot publiek bereikten.

Ditmaal kiest Smit dus voor een CEO-type dat hier in allerlei opzichten het tegendeel van is. Paul Polman, die twee weken voor de financiële crisis van 2008 tot hoogste baas van Unilever werd gekroond, is een leider die juist het goede voorbeeld wil geven. Wie alleen maar geld verdienen als zijn bestaansrecht ziet, is in Polmans woorden maar een ‘half mens’. Als bedrijf heb je ook de opgave om de wereld beter te maken; duurzamer, welvarender. Al was het maar uit eigenbelang op de langere termijn, want om te ondernemen heb je een gezonde en welvarende wereld nodig.

Net als voor zijn eerdere boeken sprak Smit voor zijn reconstructie off the record vele uren met wel 163 betrokkenen binnen en buiten het bedrijf. Onvermijdelijk met die aanpak en met dit onderzoeksjournalistieke genre is dat het een karrenvracht aan gegevens oplevert die toch in een leesbare structuur terecht moet komen. En die leesbare vorm heeft weer het gevaar dat het drama er al te sterk in gelegd wordt. Het is balanceren tussen documentatie en dramatiek.

Af en toe helt het iets te veel naar die documentatie, zoals in de lange voorgeschiedenis van het bedrijf in de decennia vóór Polmans aantreden – de interne machtsstrijd, de zoektocht naar de bedrijfsidentiteit. De neiging tot doorbladeren ondervangt Smit enigszins door uiteindelijk steeds weer terug te keren bij het grote dilemma – geld of goeddoen – dat al slim geïntroduceerd is in de proloog.

Daar is het februari 2017 en krijgt Polman van concurrent Kraft Heinz de vraag of hij niet even tweehonderd miljoen dollar wil verdienen, als persoonlijke bonus voor de overname van Unilever. ‘Hoeveel tijd heeft hij nog? Een week, twee weken misschien? Dit is het gevecht van zijn leven. Als hij Unilever niet uit de handen van Kraft Heinz weet te houden is het allemaal voor niks geweest. Dan heeft hij gefaald. Dan is het niet gelukt om te laten zien dat een grote beursgenoteerde multinational zoals Unilever genoeg geld kan verdienen door het goede te doen.’

Fade out. Donkerslag. Je merkt dat Smit al rekening houdt met toneel- en tv-seriebewerkingen als bij De prooi. Pas over driehonderd pagina’s keren we weer terug bij die cliffhanger. Die zwaar aangezette theatrale effecten – je hoort er de spannende muziekjes al onder – zijn nogal een contrast met al dat uiterst zorgvuldig opgediepte, soms wat taaie feitenmateriaal. De man die als twaalfjarig jongetje priester wilde worden is hier in zijn Unilever-periode hoegenaamd onophoudelijk in gevecht tussen zijn geweten en afkomst die hem dicteren het goede voor de wereld te doen, en anderzijds de aandeelhouders en andere krachten van het kapitalisme die het alleen om de winsten is te doen.

Smit spreekt in dat verband van een grote ‘balanceeract om alle partijen bij elkaar te houden’. Noemt Polman Unilever ‘eigenlijk één grote ngo’, dan jaagt hij de aandeelhouders tegen zich in het harnas, maar zodra hij roept dat het aandeel omhoog moet, begint het gemor aan de andere kant. ‘Hij zit in een spagaat, hij moet het vertrouwen winnen van werelden die elkaar niet vertrouwen.’ Tekenend voor Polmans optimisme is dat hij denkt dat alle partijen daar over een jaar of tien, twintig ‘met plezier’ aan terugdenken. Net als in die brief aan zijn kleindochter. In 2030 is alles beter.

Boeiend is ook de rol van Kim Polman, zijn echtgenote, musicus en milieuactivist. Volgens Louise Fresco, van 2009 tot 2017 als niet-uitvoerend bestuurder bij Unilever betrokken, vertegenwoordigt Kim Polman ‘de niet materiële dimensie van hun gezamenlijke verhaal’. Waar haar man overtuigd is dat het mogelijk is ‘de ziel van het kapitalisme’ te redden, wil Kim het systeem zo snel mogelijk vervangen. In haar boek Imagining Cells schrijft ze: ‘Onze generatie heeft de potentieel rampzalige eer om getuige te zijn van de geboorte van het Antropoceen. Een tijdperk dat wordt gekenmerkt door de onomkeerbare impact van mensen op de wereld, met een verandering van klimaat, groeiende bedreiging van ecosystemen en vervuiling als gevolg.’

De afloop van dat vijandige overnamebod is wel een beetje een anticlimax, die bovendien bij de meeste lezers op voorhand al bekend zal zijn: Polman weet dit af te slaan, door grootaandeelhouder Warren Buffett eraan te herinneren dat hij nooit bedrijven opkoopt tegen hun zin.

Maar daarna beginnen de aandeelhouders wel wat moeite te krijgen met ‘priester’-CEO Polman. Daar komen de onmogelijke missie om Unilever te redden voor de Brexit en het debacle met de dividendbelasting nog overheen.

Het grote gevecht van de titel slaat niet zozeer op de strijd met Kraft Heinz – wat de macrostructuur lijkt te suggereren – maar vooral op dat van geld versus ‘het goede’, waarbij steeds duidelijker wordt dat kapitalisme niet per se een kwade karikatuur hoeft te zijn. Unilever is een voorbeeld van hoe die strijd in het hele bedrijfsleven speelt, en hoe ingewikkeld het is daar iets in te veranderen, hoe onvoorstelbaar traag die processen verlopen zolang de ellende nog niet acuut levensbedreigend is. Maar nu ingrijpen is volgens Polman goedkoper dan eerst de rampen afwachten.

Zal Polman gelijk krijgen met die brief aan zijn kleinkind? Of 2015 nu zo’n alom erkend keerpunt is, valt zeer te bezien. Hooguit is de bewustwording sindsdien collectiever geworden. Dat in 2030 het bedrijfsleven in duurzame harmonie met de wereld loopt, lijkt ook een utopie. Je voelt tussen de regels door dat ook auteur Jeroen Smit aan de haalbaarheid daarvan twijfelt, maar dat hij tegelijkertijd ook te veel sympathiseert met het gedachtegoed van zijn studieobject om aan dat pessimisme toe te geven.

Op de laatste bladzijde van de verantwoording maakt Smit zijn sympathie ineens wel erg expliciet: ‘Polman heeft gelijk, de vraag is vooral of hij het op tijd krijgt, of we in staat zijn om met elkaar op tijd een grote draai te maken. Ik hoop dat dit verhaal daarbij helpt.’

Biografen van schrijvers en kunstenaars zouden om zo’n regel het verwijt krijgen dat ze zich door bewondering lieten bedwelmen en niet langer objectief zijn. Met terugwerkende kracht zie je dat Smit zijn hoofdpersoon al vanaf de titelpagina gelijk gaf. De ondertitel luidt immers: Het eenzame gelijk van Paul Polman.

Misschien is dat ook wel een veelzeggend fenomeen in deze uitzonderlijke tijd: ook de onderzoeksjournalist verschuilt zich niet langer achter neutraliteit.

bron: De Groene Amsterdammer
door: Christiaan Weijts