Journalist Jeroen Smit heeft empathie voor zijn slachtoffers, de uitglijdende topmannen. Hij wil begrijpen, niet oordelen. Maar met zijn theatervoorstelling tegen de consumptiemaatschappij probeert hij we?l de wereld te verbeteren. ‘Het gaat Jeroen om het systeem dat altijd meer wil.’
In zekere zin is Jeroen Smit een ouderwetse journalist. Hij is bloedserieus in zijn vak – dat zijn er meer. Maar dat hij een boodschap heeft voor de wereld, weliswaar op geserreerde wijze geformuleerd – dat kom je niet zo vaak meer tegen. Doret van der Sloot, zijn partner en moeder van hun drie kinderen: ‘Jeroen maakt zich zorgen over de wereld waarin we leven. Maar daar hoort geen cynisme bij. De opdracht is om het leven beter te maken. Niet om zuur te worden.’
Je kunt Smit geen activist noemen. Dat woord ruikt te veel naar barricades. Maar toch. Al twintig jaar geleden verklaarde hij in de Volkskrant dat hij voor zichzelf een maatschappelijke opdracht ziet ‘om zaken van het donker naar het licht te brengen’. In 1998 zei hij in Het Parool: ‘Weerbaarheid van de burger, dat is wel een journalistiek ideaal.’
Het is een constante in het professionele leven van Jeroen Smit (1963). Tot begin november trekt hij samen met cabaretier Hans Sibbel langs theaters in Nederland met een voorstelling die ze Bruto Nationaal Geluk hebben gedoopt, zulks scherp te onderscheiden van het Bruto Nationaal Product. De Amerikaanse politicus Robert Kennedy zei ooit: ‘Het bruto nationaal product meet alles, behalve wat het leven de moeite waard maakt.’ De voorstelling – Smit noemt het ‘een theatercollege’ ? is een bijna middeleeuwse moraliteit: het koopmonster dient getemd. We laten ons inpakken door multinationals, door overheden, door banken. En door de Postcodeloterij, niet te vergeten. Al die instellingen brengen knollen voor citroenen; ze brengen slechts desillusie.
Al in 1998, bijna 20 jaar geleden, constateerde Jeroen Smit in een interview in Het Parool: ‘De markt heeft van de mensen ook geldwolven gemaakt, stresskippen die vroegtijdig opgebrand raken.’ Hij hoopt op de komst van een markteconomie met een moraal. Hij werkt aan een boek over Unilever en de hoogste baas aldaar Paul Polman, de man die lansen breekt voor een duurzame economie. Hij wil het verhaal vertellen van de oppermachtige multinational en de goede, deugdzame bestuursvoorzitter.
Smit, voormalig hoogleraar journalistiek, heeft zich vol overgave en bovendien belangeloos gestort op Verhalenmarkt, een onderneming van twee jonge journalisten, Sander Heijne en Jaïr Ferwerda. Het is een bedrijf met een ideaal: in de journalistiek zit het groeiende leger van freelancers in de hoek waar de klappen vallen. Ze worden slecht tot matig betaald; een van de gevolgen is dat tijdrovende onderzoeksjournalistiek in de knel raakt. Door freelancers en opdrachtgevers bij elkaar te brengen op een digitaal platform willen Heijne en Ferwerda bereiken dat journalisten meer gelegenheid krijgen tot het schrijven van goede, gedegen verhalen.
Smit is zelf ook een vrij gevestigd journalist. Tot 2002 was hij loonslaaf. In dat jaar stapte hij op als hoofdredacteur van het economisch tijdschrift FEM/De Week na een akkefietje met zijn bazen. ‘Eigenlijk vind ik dat mensen die iets kunnen na hun 45ste niet meer bij een baas moeten willen werken’, zei hij in de Volkskrant. Hij was 39, hij vond zijn vertrek aanvankelijk een hachelijke stap. Hij ontdekte de vrijheid.
‘Het was een magische belevenis’, vertelde hij. ‘Omdat zich opeens zaken aandienen die al heel lang ergens in je achterhoofd liggen opgeslagen. Die stem die al zo lang zegt: maar je wilde toch eigenlijk… en die stem die altijd weer werd afgebroken omdat je bromde: jawel, jawel, maar nu nog even niet.
‘Ik kom uit een onderwijsgezin. Dan heb je de opdracht om iets te doen dat bijdraagt aan de kwaliteit van het samenleven. Daar geloof ik wel in, ja. Maar om daartoe in staat te zijn, moet je eerst je eigen plek hebben gevonden.’
Om dit soort redenen sloot Jeroen Smit zich spontaan aan bij Verhalenmarkt. Oprichter Sander Heijne stond ervan te kijken: ‘We vroegen hem om advies en kregen direct gehoor. ‘Wat kan ik doen?’, riep hij uit. ‘Wat kan ik doen? We gaan de journalistiek redden.”
Ik denk dat Jeroen niet eens weet hoe je het woord ‘cynisch’ schrijft
‘Hij is snel begeisterd,’ zegt zijn oude studievriend uit Groningen, Hans Horn. ‘Jeroen loopt tegen het een of ander aan en kan daar helemaal wild van worden.’ Margy Jonathans noemt hem ‘overrompelend’ en ‘best wel veel mens’. De twee kennen elkaar van 1975, van de brugklas van het Alexander Hegius in Deventer, tegenwoordig het Etty Hillesum Lyceum. Per ongeluk kwamen ze bij wiskunde naast elkaar te zitten. Ze vonden elkaar leuk. Dat is zo gebleven.
Jonathans: ‘Aanwezig zijn had hij al op de middelbare school. De grote Jeroen uithangen, dat deed hij graag. Het is niet toevallig dat hij van optreden houdt, op televisie, in theaters. Tegelijkertijd laat hij mensen heel zorgvuldig in hun waarde. Het heeft iets dubbelzinnigs.’
Hij is in de ban van de economische en financiële wereld, veel meer dan in die van de politiek. De macht ligt bij de mannen van het grote geld en van Silicon Valley, meent hij. Vanuit de sector van de economie wordt de wereld geregeerd. Hij wil weten hoe die mannen het spel met elkaar spelen.
Het is geen terrein dat hij van huis uit kent. Het ging thuis meer over kunst dan over geld. Vriendin Margy Jonathans heeft de fascinatie zich zien ontwikkelen. ‘Dan zag hij’, zegt ze, ‘de mannetjes op de apenrots. Het biologeerde hem. Hij hoefde er niet bij te horen, hij wilde wel graag naar binnen kijken. Nieuwe werelden gingen voor hem open.’
Jeroen Smit schreef er twee schitterende boeken over. In 2004 Het drama Ahold, een reconstructie van het boekhoudschandaal dat topman Cees van der Hoeven – ‘Keizer Cees’ – de kop kostte. In 2008 volgde De Prooi, over het kapseizen van ABN Amro. Beide boeken werden een weergaloos succes. Van De Prooi zijn meer dan een kwart miljoen exemplaren verkocht. ‘Een verbluffende hoeveelheid voor een non-fictieboek dat niet over een voetbalheld gaat’, noteerde met recht het Dagblad van het Noorden. Er kwam een theaterversie bij het Nationale Toneel met Mark Rietman en een tv-serie met Pierre Bokma.
Het interessante is dat Smit niet cynisch wordt van de naijver, de geldzucht, de zelfoverschatting die hij bij bedrijven tegenkomt in een treurige en langdurige doodsstrijd. ‘Ik leg er niet de bestraffende vinger op’, heeft hij hierover zelf gezegd. Rijkman Groenink, topman van ABN Amro tijdens de crisis ontbrak het aan introspectie en zelfrelativering. ‘Maar hij is echt een leider.’
Smit heeft empathie voor zijn slachtoffers, de mannen die in hoogmoed de bank deden kapseizen. Hij wil geen slager zijn. Zo’n rol is te makkelijk en het verklaart niets. Hij wil een laborant zijn die minutieus de ziektekiemen bestudeert en ten slotte zegt: nu snap ik waar het vandaan komt.
FEM/De Week waarvan hij in 1998 de eerste hoofdredacteur werd, moest in de traditie staan van The Economist en Business Week. Hij was 35. Het ging hem om ‘de analyse, de consistente redenering’, vertelde hij in interviews. Wilde hij geen opinieblad? ‘Nee, van opinies ben ik minder gecharmeerd. Iemand kan altijd wel iets roepen en daar argumenten bij vinden. De analyse vergt veel meer van de journalist: kennis, onderzoek, inzicht en eigengereidheid.’
Afstandelijkheid en betrokkenheid in één beweging, in één beroepsopvatting; een moralist die geen bestraffende vinger wil heffen. De schoolvriendin van weleer, Margy Jonathans: ‘Daar is hij dubbel in. Hij zegt geen oordeel te hebben over mensen, maar tegelijk wil hij wel iets verkondigen.
‘De graaicultuur vindt hij verschrikkelijk. Dat het bestaat, dat mensen er schaamteloos aan meedoen – hij kan het zich niet voorstellen. Dan denk ik: maar er moeten toch mensen in je omgeving zijn die dit ook doen. Hoe sta je daar dan tegenover? Dan is hij mild. Dan maakt hij afwegingen en begrijpt hij waarom mensen voor het grote geld kiezen.’
Ten slotte zegt ze: ‘Uiteindelijk draait het voor hem toch om de vraag: waartoe zijn we op aarde? Hij wil verantwoordelijk leven.’
Het is alsof hij die verantwoordelijkheid exclusief voor zichzelf reserveert. Over bestuursvoorzitters die uitglijden zei hij: ‘Daar ben ik dus niet moralistisch over. Ik heb een zeker respect voor die mensen. Ik zou misschien ook in mijn eigen waarheid gaan geloven als ik een Dirk Scheringa was van DSB Bank of een Cees van der Hoeven van Ahold of een Rijkman Groenink van ABN Amro.’
Hij zag die mannetjes op de apenrots. Het biologeerde hem
Wordt hij dan niet cynisch van al die inbeelding? Smit: ‘Dat is een belangrijk woord. Ik ben niet cynisch, in geen enkel opzicht. Cynici roepen: wat is de mens toch een ploert dat hij zich niet verbetert. Ik heb dat helemaal niet. De mens is zoals hij is.’
Roland Dorhout Mees is al dertig jaar bevriend met Jeroen Smit. Hij zegt: ‘Jeroen is wars van cynisme. Ik denk dat hij het woord niet eens kan schrijven. Hij is een heel betrokken mensch – met sch.’
Hans Horn kent Smit van Vindicat, de studentenvereniging uit Groningen. Smit ging er in 1981 bedrijfskunde studeren, hij kwam als 18- jarige belet vragen bij de vier jaar oudere Horn die aanvoerder was van het vijfde of zesde elftal van de Groninger Studenten Amateur Voetbal Vereniging Forward. Horn: ‘Hij wilde ook voetballen, hij kwam op me af en ik werd op slag verliefd. Hij is voor mij al 35 jaar de broer die ik niet heb. Hij spreekt mij aan met ‘lieve vriend’.’
Doret van der Sloot, vrouw van Jeroen Smit, merkt op dat haar man ‘misschien wat nai?ef’ is. Maar dan corrigeert ze het beeld: ‘Ik denk dat Jeroen compassie heeft met de mannen die hem fascineren. Vaak genoeg maken ze hun ondanks deel uit van het spel en zijn ze er min of meer toevallig in beland. Het gaat om het systeem dat altijd meer wil. De dominee in hem wil dat besef uitdragen. Daar hoort geen beschuldigende vinger bij.
‘Volgens mij’, vervolgt ze, ‘hoopt hij dat in de wereld van het grote geld, een mannenwereld, de bakens worden verzet. Het gaat daar altijd om winnen, een hogere bonus, een hoger rendement. Daar wordt alles voor opzij gezet. Ik denk dat Jeroen hoopt dat die fanatieke inzet wordt aangewend ten goede. Het blijft een wedstrijd, maar de inzet moet worden om het maatschappelijk goede te doen. Hij heeft hoop. Hij heeft geen zekerheid. Hij maakt zich zorgen. Het zou kunnen dat als hij 80 is en hij moet constateren dat de omslag niet is gelukt, dat het cynisme toch nog toeslaat.’